Als schrijven op water

Op momenten dat er even geen binnen of buiten(wereld) is, en ook geen boven of beneden omdat de hemel precies hier is. Alle dimensies, alle wijsheid van alle tijden, alle verlichte wezens, alle dierbaren ook die normaal gesproken ‘aan de andere kant’ lijken te zijn, alles en iedereen als presentie, stralend en open aanwezig. Op deze momenten kom je thuis in hoe het eigenlijk altijd al is. Het zien en ervaren is zo vreugdevol, stromend en licht, een feest van herkenning. Alles is precies goed, vanuit een soort basis goedheid die losstaat van een oordeel over goed of fout, een diep vertrouwen nergens in. Het leven gebeurt gewoon aan, door of als je, zonder dat er iets blijft hangen, als een soort schrijven op water.

Deze momenten kunnen spontaan toevallen. Aan wie of wat eigenlijk? Dat kun je ook niet goed zeggen. Het is een beetje zoals Rumi zich in een van zijn gedichten afvraagt: ‘Wie kijkt er naar buiten met mijn ogen? Wie is dat nu in mijn oor die mijn stem hoort? Wie zegt er woorden met mijn mond?’ Op deze momenten zijn mijn ogen, mijn oren en mijn mond in dienst van het leven zelf. Het gaat zo spontaan en zonder inspanning, als stroming in stroming of ruimte in ruimte. Ik herken het van meditatie, langere retraites, maar ook als kind in het zorgeloos spelen, in het struinen door de natuur of in het ontdekken van een nieuwe stad, van het wandelen zonder doel of het opgaan in een mooi boek. Het jezelf en de tijd vergeten. Geen oorzaak of gevolg, enkel een soort spontane nu-heid. Achteraf is het vaak ook moeilijk te zeggen hoe lang iets precies heeft geduurd. Het is alsof je zwaartepunt meer verticaal is waar dit normaal meer horizontaal is, dus meer ‘hier en nu’ in plaats van ‘daar en dan’.

Afgelopen zomer is zo, op deze wijze, aan mij voorbij gegaan. Ik weet ergens niet meer goed waar ‘ik’ was of ben gebleven. Het was de laatste zomer met mijn vader. Het was bijzonder, intens, licht, verdrietig en van een ongekende zachtheid en schoonheid. In tijd kan ik het niet meer goed navertellen. Hij is gegaan in volle overgave en met een diep vertrouwen in de tijdloze verbinding die we zijn: er is geen binnen, buiten, boven of beneden. Hij is op reis maar nergens (meer) naar toe, want met het sterven kom je thuis. Op een bepaalde manier niet anders dan de momenten of glimpen van herkenning. Want met het (kleine) sterven, het loslaten van jezelf, val je in het leven. In de kiem ligt namelijk altijd weer het nieuwe, anders dan zo even, dichterbij de bron zelf. In die zin is sterven de sleutel tot vol leven, tot verwondering en blijdschap om het magische van alles dat (door)leeft op elke plek en door alle tijden heen.